urgere

  1. overgankelijk aanzetten, bewegen tot, stimuleren
  2. onovergankelijk dringend zijn, dringend van aard zijn


stamtijd
infinitief 1e pers. enk.
ind. praes. act.
1e pers. enk.
ind. perf. act.
supinum
urgēre urgeō ursī
tweede vervoeging volledig

urgēre

  1. overgankelijk aanzetten, bewegen tot, stimuleren
  2. onovergankelijk dringend zijn, dringend van aard zijn