ravage
- ra·va·ge
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘verwoesting’ voor het eerst aangetroffen in 1566 [1]
- afgeleid van het Franse ravage (met het achtervoegsel -age) [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ravage | ravages |
verkleinwoord |
de ravage v
- schade, verwoesting
- Het opruimen van de ravage gaat volgens de terreinbeheerder nog wel een week of zes duren. Daarbij worden niet alleen de gevelde bomen en takken in stukken gezaagd en afgevoerd. [4]
- Bij de inbraak is een flinke ravage aangericht.
1. schade, verwoesting
- Het woord ravage staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ravage" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "ravage" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ ravage op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tubantia 26-01-18, Nog wekenlang last van naweeën januaristorm in Almelo
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
ravage | ravages |
ravage
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
ravaged | ravage | ravages |
ravage