• ru·i·ne·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
ruïneren
ruïneerde
geruïneerd
zwak -d volledig

ruïneren

  1. overgankelijk helemaal kapotmaken
    • In de oorlog is de hele stad geruïneerd. 
  2. overgankelijk iemand financieel te gronde richten
    • Die zakenman is compleet geruïneerd. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]