• frus·tre·ren
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘dwarsbomen’ voor het eerst aangetroffen in 1518 [1]
  • afgeleid van het Franse frustrer (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
frustreren
frustreerde
gefrustreerd
zwak -d volledig

frustreren overgankelijk [3]

  1. belemmeren in de verwezenlijking van zijn verwachtingen of behoeften
  2. dwarsbomen, verijdelen
     Van Egten eiste in de rechtszaal dat het beslag van Centric en DSS wordt opgeheven en dat Sanderink geen andere procedures meer mag beginnen om betaling van de 1,96 miljoen euro te frustreren. Bovendien wil ze volledige vergoeding van haar advocaatkosten in deze procedure. Rechter De Beaufort doet volgende week uitspraak.[4]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]