boomde
- boom·de
vervoeging van |
---|
boomen |
boomde
- enkelvoud verleden tijd van boomen
- Ik boomde.
- Jij boomde.
- Hij, zij, het boomde.
- Ik boomde.
vervoeging van |
---|
bomen |
boomde
- enkelvoud verleden tijd van bomen
- Ik boomde.
- Jij boomde.
- Hij, zij, het boomde.
- Ik boomde.
- Het woord boomde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.