chat
- Het woord chat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chat" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
chat
- (zangvogels) tapuit
- babbel (ongedwongen gesprek)
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to chat |
he/she/it | chats |
verleden tijd | chatted |
voltooid deelwoord |
chatted |
onvoltooid deelwoord |
chatting |
gebiedende wijs | chat |
[A] chat m
- (roofdieren) kat
- (dierkunde) kater
- (spreektaal) poesje, kutje [1]
- à bon chat, bon rat
baas boven baas (iedereen heeft een meerdere)
- appeler un chat un chat
het beestje bij zijn naam noemen (onbevangen zeggen wat men van iets denkt)
- avoir d'autres chats à fouetter
wel wat anders te doen hebben
- avoir un chat dans la gorge
een kikker in de keel hebben (hees zijn)
- comme chien et chat
als kat en hond (in voortdurende ruzie)
- donner sa langue au chat
het opgeven
- il n'y a pas un chat
er is geen kat (er is niemand)
- chat échaudé craint l'eau froide
een ezel stoot zich geen tweemaal aan dezelfde steen (men maakt dezelfde stommiteit geen tweemaal)
- la nuit, tous les chats sont gris
in het donker zijn alle katjes grauw (in het donker ziet men geen verschil tussen mooi en lelijk)
- le chat parti, les souris dansent / quand le chat n’est pas là, les souris dansent
als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel (als er geen toezicht is, doet men wat men wil)
- n'éveillez pas le chat qui dort
men moet geen oude koeien uit de sloot halen (men moet geen lang geleden gebeurde dingen terug ophalen)
- IPA: /tʃɛt/
- chat
- Leenwoord uit het Engels