Nederlands

 
balzaal kasteel Hoensbroek
Uitspraak
Woordafbreking
  • bal·zaal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord balzaal balzalen
verkleinwoord balzaaltje balzaaltjes

Zelfstandig naamwoord

balzaal v/m [1]

  1. zaal ingericht voor danspartijen of grote feesten
    • In het theatercafé lonkt een goudkleurige bar naar de bezoekers en de grote foyer op eerste verdieping oogt, met kroonluchters en roodgoud behangsel, als een balzaal. [2] 
Synoniemen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Kester Freriks 3 oktober 2016
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be