sneeuwbal
- Geluid: sneeuwbal (hulp, bestand)
- IPA: / ˈsnewbɑl / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈsnɪːwbɑɫ/
- (Limburg): /ˈsneʊ̯bɑl/
- sneeuw·bal
- samenstelling van sneeuw en bal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sneeuwbal | sneeuwballen |
verkleinwoord | sneeuwballetje | sneeuwballetjes |
de sneeuwbal m
- een tot een bal samengepakte hoeveelheid sneeuw, vaak bedoeld voor een speels sneeuwballengevecht of sneeuwpop
- Zij gooide de sneeuwbal van twintig meter afstand recht in zijn gezicht.
- (plantkunde) Hydrangea arborescens kamperfoelieachtige heester
- methode van verkoop, collecte enz., waarbij steeds één persoon anderen stimuleert ook mee te doen
- [2] hortensia, wilde hortensia
1. een tot een bal samengepakte hoeveelheid sneeuw, vaak bedoeld voor een speels sneeuwballengevecht
2. kamperfoelieachtige heester
vervoeging van |
---|
sneeuwballen |
sneeuwbal
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sneeuwballen
- Ik sneeuwbal.
- gebiedende wijs van sneeuwballen
- Sneeuwbal!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sneeuwballen
- Sneeuwbal je?
- Het woord sneeuwbal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sneeuwbal" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be