• hor·ten·sia
enkelvoud meervoud
naamwoord hortensia hortensia's
verkleinwoord

de hortensiav / m

  1. (plantkunde) plant met grote bolvormige bloemen (die eigenlijk een verzameling zijn van veel afzonderlijke bloemen) uit het geslacht Hydrangea  
    • Het gras groeide bijna tot in de dakgoot. De moestuin was overwoekerd met onkruid. Het land had gehooid moeten worden. De hortensia's in de voortuin waren verdord. En in plaats van me daar schuldig over te voelen was ik bezig met het plannen van mijn volgende zeilreis. Dit boerenleven paste niet meer bij me. [4] 
    • Zijn moeder reserveerde in haar schrift minder ruimte voor groenten. Ze waren nu met z'n tweeën. De lege plekken werden ingevuld met namen van bloemen: asters, lelies, hortensia's, gladiolen, klaprozen, korenbloemen, kraaienbloemen, zonnebloemen. Ze werden in maart met kippenmest gezaaid. Twee maanden later liep zijn moeder met het eerste boeket uit de tuin naar de begraafplaats, elke week legde ze andere bloemen op het graf van haar man en dat van haar zoon.[5]  
97 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. hortensia op website: Etymologiebank.nl
  3. Hydrangea op de Franstalige Wikipedia  
  4. Zwagerman, Marianne
    Leven als Jarmund 2014 ISBN 978-90-214-5595-2 pagina 64
  5. A.L. Snijders
    De mooiste korte verhalen 2015 ISBN 978-90-5965-306-1 pagina 60-61
  6.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be