Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bal·kleed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord balkleed balkleden
verkleinwoord balkleedje balkleedjes

Zelfstandig naamwoord

het balkleedo

  1. een jurk die vrouwen dragen op een bal
    • De rotor van dit automatische horloge bestaat uit pluimen en diamanten, die draaiend de beweging van een balkleed tijdens de dans oproepen. [2] 
    • Daar ligt je balkleed voor morgen; er is nog veel aan te doen.’ [3] 

Gangbaarheid

45 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]


Verwijzingen