kleed
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kleed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kleed | klederen kleren kleden |
verkleinwoord | kleedje | kleedjes kleertjes |
Zelfstandig naamwoord
kleed o
- (textiel) een stuk weefsel
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
kleden |
kleed
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleden
- Ik kleed.
- gebiedende wijs van kleden
- Kleed!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kleden
- Kleed je?
Gangbaarheid
- Het woord kleed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kleed" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "kleed" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kleed op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be