Nederlands

 
mannetje in kleurig bruiloftskleed
Uitspraak
Woordafbreking
  • brui·lofts·kleed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord bruiloftskleed bruiloftskleren
bruiloftsklederen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het bruiloftskleedo

  1. (verouderd) de kleding die men draagt tijdens de bruiloft
    • Want ook al zijn dan allen die op de pleinen en straten staan genodigd aan het bruiloftsmaal van de Heer met zijn kerk, zonder passend bruiloftskleed mag men niet in de feestzaal binnenkomen', waarschuwde Muskens.[2] 
  2. de kleurrijke veren van een mannetjesvogel

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Volkskrant HENK MULLER 28 november 1994