• boe·te·kleed
enkelvoud meervoud
naamwoord boetekleed boeteklederen
boetekleren
verkleinwoord boetekleedje boetekleedjes

het boetekleedo

  1. (religie) gewaad waarin sommige boetelingen zich hullen
    • Katholieken dragen het boetekleed om boete te doen voor eigen of andermans zonden. Zij vinden het een middel om uit vrije wil een beetje te delen in het lijden van Christus 
  • Het boetekleed aantrekken
De schuld voor iets op zich nemen
95 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[2]