staatsiekleed
- staat·sie·kleed
- samenstelling van staatsie zn en kleed zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | staatsiekleed | staatsieklederen staatsiekleren |
verkleinwoord |
- prachtig, kostbaar, deftig feestkleed
- ▸ De Merlijn, gekleed in zijn witte staatsiekleed, kwam naar voren; naast de eerbiedwaardige Bisschop van Glastonbury zag hij er mild en vriendelijk uit.[2]
- ▸ De keizer vroeg hem ter plaatse de wapenrusting af te leggen en deed hem een staatsiekleed omhangen dat met goud en parels bestikt was en tot aan de grond reikte om hem voor een verkoudheid te behoeden.[3]
- Het woord staatsiekleed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Marion Eleanor Zimmer Bradley“Nevelen van Avalon” (1982), De Boekerij , ISBN 9022529649
- ↑ Joanot Martorell en Martí Joan de Galba“Tirant lo Blanc” (1987), Schocken, ISBN 0805238999