gekleed
- ge·kleed
vervoeging van: | kleden… |
verbogen vorm: | geklede |
gekleed
- voltooid deelwoord van kleden
- vormt de voltooide tijden
- De toeschouwers hadden zich goed gekleed op het slechte weer.
- Veel aanwezigen hadden zich gekleed in het oranje.
- vormt de lijdende vorm
- De figuranten worden gekleed en geschminkt voor de generale repetitie.
- als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
- Iedereen was mooi en passend gekleed.
- Ze was in het wit gekleed.
- attributief gebruikt
- Op tv is een Italiaanse show met schaars geklede vrouwen.
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gekleed | gekleder | gekleedst |
verbogen | geklede | gekledere | gekleedste |
partitief | gekleeds | gekleders | - |
gekleed [1]
- netjes, als voorgeschreven
- Hij is op zijn Paasbest gekleed
- Het woord gekleed staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gekleed" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be