• doods·kleed
enkelvoud meervoud
naamwoord doodskleed doodskleden
verkleinwoord

het doodskleedo [1]

  1. het kleed waarin een dode gewikkeld wordt
    • Verblindend wit zijn alleen de twee attributen: de zakdoek en de bruidsjurk, die ook Desdemona’s doodskleed zal worden. Enkel aan het slot, als alles in zijn voegen kraakt, verschijnt er een straaltje licht door de kieren van Otello’s gitzwarte bunker.[2] 
    • De uitzet bestond uit lakens, hemden, servetten, slopen en ook alvast twee doodshemden. „De boeren lieten het linnen enkele keren wassen. Alleen het doodskleed moesten de mensen ‘s nachts aan de drooglijn hangen. Zou je dat overdag doen dan krijg je problemen met de duivel, zo dacht men toen.”[3] 
enkelvoud meervoud
naamwoord doodskleed doodsklederen
doodskleren
verkleinwoord

het doodskleedo

  1. (kleding) de kleding die de dode aanheeft
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 17 FEBRUARI 2016 Geert Van Der Speeten
  3. Tubantia 24-JANUARI-2012