rijkleed
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rij·kleed
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van rijden ww en kleed zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rijkleed | rijkleren |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- kleding die vrouwen dragen tijdens het paardrijden
- ▸ Anna zag de uitdrukking van Dolly's gezicht, werd verlegen, bloosde, liet haar rijkleed uit haar handen glippen en struikelde erover.[2]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord 'rijkleed' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.