Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rij·kleed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord rijkleed rijkleren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het rijkleedo [1]

  1. kleding die vrouwen dragen tijdens het paardrijden
     Anna zag de uitdrukking van Dolly's gezicht, werd verlegen, bloosde, liet haar rijkleed uit haar handen glippen en struikelde erover.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid


Verwijzingen