rugkleed
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rug·kleed
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rugkleed | rugkleden |
verkleinwoord | rugkleedje | rugkleedjes |
Zelfstandig naamwoord
het rugkleed o
- een deken die je op de rug van een paard kunt leggen
- met stof beklede rugleuning van een stoel
- Zo vind ik het ook schitterend dat deze krant met als bijschrift de titel Heilige Grond een royale foto plaatste waarin men de bestuurskamer van Sparta in al haar ouderwetse luister ziet afgebeeld. Al die solide stoelen, met als presidentiële onderscheiding het rugkleed met die oer-Spartaan van alle tijden geborduurd. [2]
Synoniemen
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Herman Kuiphof 10 april 1996