Nederlands

 
Trefbal
Uitspraak
Woordafbreking
  • tref·bal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trefbal trefballen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

trefbal m [1]

  1. (sport) een balsport die veel op scholen bij lichamelijke opvoeding wordt gespeeld. Het spel lijkt op een variant van tikkertje met een bal. Het spel wordt gespeeld in twee teams, die elk een eigen helft van het speelveld hebben. De partij die de bal heeft, probeert iemand van de andere partij te raken op het lichaam
    • PSV`er Ibrahim Afellay speelt vanavond niet in de topper tegen Ajax. De middenvelder ging door zijn enkel tijdens een partijtje trefbal. ”Het gebeurde in het zaaltje op De Herdgang”, aldus trainer Sef Vergoossen. ”Schijnbaar is hij naar een bal gesprongen en bij het neerkomen door zijn enkel gegaan.” [2] 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen