moer
- moer
- [A] van Middelnederlands moer, op te vatten als samentrekking van moeder zn [1]
- v/m: op te vatten als (verkorting) van moerschroef zn , schroefmoer zn of moerbout zn [2] [3]
- [B] van Middelnederlands moer, op te vatten als samentrekking van modder zn (mogelijk beïnvloed door [A] en [C]) [4] [5]
- [C] erfwoord via Middelnederlands moer van Oudnederlands muor, in de betekenis van ‘veen’ aangetroffen vanaf 771; cognaat met Engels moor [6] [7]
- [D] Afkorting van moeder
[A] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | moer | moeren |
verkleinwoord | moertje | moertjes |
- (werktuigbouwkunde) blokje met een gat dat van schroefdraad is voorzien zodat het op een schroefbout past
- Wat is het verschil tussen een moer en een bout?
[A] de moer v
- (biologie) vrouwelijk wezen, zoals de moederstam van een gist of plant of een vrouwelijk konijn, haas of fret
- (imkerij), (dierkunde) koningin van een bijenvolk
- versterkend voorvoegsel om het meest oorspronkelijke of voornaamste exemplaar aan te geven
- [1] moers
[A] v als eerste deel samenstelling
[A] v: als tweede deel samenstelling
- Geen moer
[B] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | moer | - |
verkleinwoord | - | - |
[B] de moer v
- (verouderd) vaste stof die uit een vloeistof is bezonken
[B] als eerste deel samenstelling
[C] | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | moer | moeren |
verkleinwoord |
[C] het moer o
- (verouderd) drassig land, vooral gebruikt voor natte veengebieden
[C] als eerste deel samenstelling
- Moerbeek
- Moerdijk
- Moeren
- Moereinde
- Moergestel
- Moerkapelle
- Moershoofde
- Moerslag
- Moerstraat
- Moerstraten
- Moerwijk
- moerdelven
- moerdijk
- moergat
- moergracht
- moergrond
- moerhaan
- moerheide
- moerhoen
- moerkind
- moerknape
- moerknecht
- moerland
- moermeester
- moermeier
- moernering
- moerstier
- moerstof
- moerturf
- moervis
- moerweide
- moerzout
[C] als tweede deel samenstelling
[C] 1. drassig land, vooral gebruikt voor natte veengebieden
[D] de moer v
- (informeel) moeder
- (anatomie) baarmoeder
- (dierkunde) wijfje dat zich heeft voortgeplant, moederdier
- (plantkunde) aflegger [2], moederstam
[1] "moeder"
- Je moers taal
De taal waarmee je vanaf je jongste jaren bent opgegroeid, eerste taal, moedertaal
- Loop naar je moer!
Bekijk het, ga heen, hoepel op
- Niet bang zijn voor de duivel of zijn ouwe moer
Voor niets of niemand bang zijn
- Het woord moer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "moer" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[8] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ moer (bevestiging voor schroef) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ moer (bezinksel) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ moer (veen) op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "moer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- IPA: /muːr/ (Etsbergs)
enkelvoud | meervoud | |||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | geheel | gemuteerd | verkleind | gemuteerd verkleind | |
nominatief | moer | - | muurke | - | moere(r) | - | muurkes | - |
genitief | moer (1), moers (2) | - | muurkes | - | moere(r) | - | muurkes | - |
locatief | moeres | - | moereske | - | moerese | - | moereskes | - |
datief | moer (1), moere (2) | - | muurke | - | moere(r) | - | muurkes | - |
accusatief | moer | - | muurke | - | moere(r) | - | muurkes | - |
moer