ballast [2]
  • bal·last
  • Leenwoord uit het Nederduits, in de betekenis van ‘last’ voor het eerst aangetroffen in 1390 [1]
  • samenstelling van  bal  en  last  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord ballast
verkleinwoord

de ballastm

  1. (scheepvaart) vervanging van de nuttige lading door iets dat voldoende weegt om een schip te stabiliseren
    • Door de ballast komt het zwaartepunt van het schip lager te liggen en kan het dus minder makkelijk omslaan. 
  2. (spoorwegen) steenslag die men op het spoorbed stort
    • Door middel van betonnen dwarsliggers kan men tegenwoordig ook ballastvrije spoorwegen maken. 
  3. iets dat hinderlijk zwaar is zowel letterlijk als ook figuurlijk gebruikt
    • De lastige kinderen zijn een hele ballast voor de overspannen ouders. 
    • Neem toch niet al te veel bagage mee op vakantie, het is alleen maar ballast. 
    • 'Bram, je moet je hart volgen. Doe maar wat je wilt. Je moet je talent ontwikkelen. Vrouwen...' en hier zuchtte ze, 'zijn een ballast.' Ze gaf me een kus op mijn voorhoofd en verdween onhoorbaar mijn kamer uit. [3] 
     Wellicht was ergens onderweg onwelkome ballast afgeworpen.[4]
vervoeging van
ballasten

ballast

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van ballasten
  2. gebiedende wijs van ballasten
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]