baldadig
- bal·da·dig
- In de betekenis van ‘roekeloos, uitgelaten’ voor het eerst aangetroffen in 1732 [1]
- Samenstellende afleiding van bal (slecht) en daad met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | baldadig | baldadiger | baldadigst |
verbogen | baldadige | baldadigere | baldadigste |
partitief | baldadigs | baldadigers | - |
baldadig
- wild, uitgelaten, ondeugend, overmoedig
- Je hebt je handen zeker vol aan dat baldadige kind, of niet?
- Het woord baldadig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "baldadig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "baldadig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ baldadig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be