• bal·da·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord baldadigheid baldadigheden
verkleinwoord baldadigheidje baldadigheidjes

de baldadigheidv

  1. het baldadig zijn
    • Wat een baldadigheid, zeg! 
  2. een overmoedige daad
    • Bega geen baldadigheden, ok?