baldadigheid
- bal·da·dig·heid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | baldadigheid | baldadigheden |
verkleinwoord | baldadigheidje | baldadigheidjes |
de baldadigheid v
- het baldadig zijn
- Wat een baldadigheid, zeg!
- een overmoedige daad
- Bega geen baldadigheden, ok?
- Het woord baldadigheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.