Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bal·da·dig·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord baldadigheid baldadigheden
verkleinwoord baldadigheidje baldadigheidjes

Zelfstandig naamwoord

de baldadigheidv

  1. het baldadig zijn
    • Wat een baldadigheid, zeg! 
  2. een overmoedige daad
    • Bega geen baldadigheden, ok? 

Gangbaarheid