• be·kakt
  • vervoeging van bekakken: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen bekakt bekakter bekaktst
verbogen bekakte bekaktere bekaktste
partitief bekakts bekakters -

bekakt

  1. door overdreven gedrag, vooral spraak, benadrukkend dat men tot de bovenlaag wil behoren
vervoeging van
bekakken

bekakt

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekakken
    • Jij bekakt. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bekakken
    • Hij bekakt. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bekakken
    • Bekakt! 
vervoeging van: bekakken…
verbogen vorm: bekakte

bekakt

  1. voltooid deelwoord van bekakken
100 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]