gombal
- gom·bal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gombal | gomballen |
verkleinwoord | gomballetje | gomballetjes |
de gombal m
- een ongeveer 10 gram wegend bolletje gesuikerde Arabische gom dat men als snoep of geneesmiddel gebruikt
- ’Glucosestroop, suiker, gelatine, kleurstoffen en natuurlijke aroma’s’ staat er op het pakje. Voor me ligt een gele, een groene, een rode, een oranje en een paarse gombal. Of eigenlijk drie oranje, en twee groene en van de rest ieder nog maar één. Correctie, twee oranje. Ooit was het totaal 400 gram. Maar de herfst dreigt en dan wil ik weleens naar buiten kijken en steeds een gomballetje nemen. [2]
- Maar in klas 11, op twee Pakistaans ogende leerlingen na geheel bevolkt met inheemse vijftienjarigen, ontspint zich achter de rug van de lerares science (een mengeling van scheikunde en biologie) een discussie. Zullen de leerlingen in de lunchpauze op straat gaan demonstreren tegen de oorlog of niet? Voor het front van de klas ontvlamt in een reageerbuis een jelly baby (een gombal) tijdens de les over verbranding van suikers in het menselijk lichaam, maar om ons heen klinkt gemompel met argumenten voor en tegen een demonstratie. [3]
- Het woord gombal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gombal" herkend door:
87 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ De Telegraaf FELIX WILBRINK 06 okt. 2018 Gomballengevecht
- ↑ NRC Hieke Jippes 3 mei 2003 Het braafste jongetje van de Europese klas
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be