balvaardig
- Geluid: balvaardig (hulp, bestand)
- bal·vaar·dig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | balvaardig | balvaardiger | balvaardigst |
verbogen | balvaardige | balvaardigere | balvaardigste |
partitief | balvaardigs | balvaardigers | - |
balvaardig
- (sport) vaardig met de bal, goed zijn in het spelen met de bal
- De snelle, balvaardige spits besliste vele wedstrijden.
- Het woord balvaardig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "balvaardig" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
93 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be