• toe·slag
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘bijgevoegd bedrag’ voor het eerst aangetroffen in 1909 [1]
  • samenstelling van  toe  en  slag  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord toeslag toeslagen
verkleinwoord toeslagje toeslagjes
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]