• au·ke
  • (Werkwoord): afkomstig van het Oudnoorse woord auka, dat van het Latijnse woord augere komt
  • Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woord auki.
vervoeging
onbepaalde wijs auke auke
tegenwoordige tijd auker auker
verleden tijd auket
auka
aukte
voltooid
deelwoord
auket
auka
aukt
onvoltooid
deelwoord
aukende aukende
lijdende vorm aukes aukes
gebiedende wijs auk auk
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 2 zwak
opmerking optioneel

auke

  1. onovergankelijk groeien, toenemen
  2. overgankelijk verhogen, vergroten


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   auke     auken     auker     aukene  
genitief   aukes     aukens     aukers     aukenes  

auke m

  1. aangroei, aanwas
  2. toeslag
  3. toename, groei


  • au·ke
  • (Werkwoord): Afkomstig van het Oudnoorse woord auka, dat van het Latijnse woord augere komt
  • Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woord auki.
vervoeging
onbepaalde wijs auke
auka
tegenwoordige tijd aukar
verleden tijd auka
voltooid
deelwoord
auka
onvoltooid
deelwoord
aukande
lijdende vorm aukast
(bijvorm): aukas
gebiedende wijs auk
auka
auke
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

auke

  1. onovergankelijk groeien, toenemen
  2. overgankelijk verhogen, vergroten


  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   auke     auken     aukar     aukane  

auke m

  1. aangroei, aanwas
  2. toeslag
  3. toename, groei