• vok·sa

voksa

  1. verleden tijd van vokse
  2. voltooid deelwoord van vokse

voksa, mv

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van voks


  • vok·sa

voksa

  1. verleden tijd van voksa
  2. voltooid deelwoord van voksa

voksa

  1. verleden tijd van vokse
  2. voltooid deelwoord van vokse

voksa,

  1. bepaalde vorm nominatief meervoud van voks