• øk·ning
Naar frequentie 21804
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   økning     m: økningen
v: økninga  
  økninger     økningene  
genitief   øknings     m: økningens
v: økningas  
  økningers     økningenes  

økning, m / v

  1. aangroei, aanwas, groei, toename, toeneming, verhoging, versnelling
    «En fersk politirapport avdekker eksplosiv økning i ungdomsran og økt narkotikakriminalitet blant ungdommen i hovedstaden.»
    Uit een recent politierapport blijkt een explosieve toename van roofovervallen door jongeren en een gegroeide drugscriminaliteit onder jongeren in de hoofdstad.