Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • va·kan·tie·toe·slag
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord vakantietoeslag vakantietoeslagen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de vakantietoeslagm

  1. een jaarlijkse extra toelage van 8% op het loon dat gebruikt kan worden voor het betalen van de vakantie
    • De drie zonen Thijme (9) , Julian (7) en Maris (7) hebben samen met hun vader een arbeidscontract getekend dat stipuleert dat zij elke dinsdag twee uur komen werken in zijn werkplaats en per geschilderd meubel één euro ontvangen. Geheel volgens de wetgeving hebben de jongens ook recht op vakantietoeslag en enkele vakantiedagen.[2] 
    • ,,We hebben heel lang gesteggeld over de uitzendduur. Die was onbeperkt en gaat nu naar maximaal achttien maanden. Maar het belangrijkste is dat gedetacheerde werknemers vanaf dag één hetzelfde salaris verdienen, inclusief vakantietoeslagen, dertiende maand en andere rimram. Daar zit de winst. Ik ben akkoord dat er door de sociale premies nog steeds een loonverschil blijft, dus de volgende stap moet zijn: ook dat gelijktrekken.”[3] 
    • Sylvana Simons hoeft haar voormalige partij Denk geen 60.000 euro te betalen. Ze heeft het geheimhoudingsbeding van haar contract niet overtreden, oordeelt de rechter in Amsterdam. Ze krijgt juist geld van Denk: circa 5.000 euro aan ontslagvergoeding en vakantietoeslag.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 12/JANUARI/2012 door edm
  3. Tubantia Frans Boogaard 24-OKTOBER-2017
  4. Volkskrant Joost de Vries 25 juli 2017