Nederlands

 
slagschip in actie
Uitspraak
Woordafbreking
  • slag·schip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slagschip slagschepen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het slagschipo

  1. (militair) groot schip met zware bewapening
    • En ik zie nog voor me hoe Bink Young, die nu anglicaans priester is, met zijn afgetrapte gympen op tafel doodernstig een plan uitstippelt om een slagschip uit Boston Harbor te stelen. Misschien was ik als slecht getransformeerde rups wel dankbaar voor het gezelschap van echte vlinders.[2] 
  2. (pejoratief) vastberaden, ongenaakbare niet te stoppen vrouw van formaat
    • Een tijd geleden mocht ik op de koffie bij boerin en CDA-Kamerlid Annie Schreijer-Pierik. Zo pront als Annie worden ze in de Randstad niet meer geboren. Slagschip van het matriarchaat. Als een niet te stuiten waterval ging ze te keer over de zegen van het boerenland, de nuffigheid van Den Haag, het debiele gedachtengoed van de Partij voor de Dieren. Het leek wel opera: vrouw met riek en hooivork tussen de tanden, al bleef haar mond zacht en bij wijlen sensueel. [3] 
  3. (figuurlijk) alles wat zeer groot en imponerend is
    • Laten we het niet te moeilijk maken. We beginnen bij het begin: welke barbecue moet ik kopen? Zo’n groot slagschip op wielen? Of toch een wegwerp-bbq? [4] 
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Zwagerman, Joost
    De ontdekking van de literatuur Vertaling door Dirk-Jan Arensman, W. Hansen, Ko Kooman, Ineke Mertens en Victor Schiferli[2013] ISBN 978-90-234-2561-8 pagina 251
  3. NRC Hugo Camps 1 mei 2010
  4. NRC Bas Tooms 18 juli 2015
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be