• slag·vaar·dig·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord slagvaardigheid slagvaardigheden
verkleinwoord

de slagvaardigheidv [1]

  1. het tot snel en krachtig handelen in staat zijn
    • De vliegtuigen komen vanaf dinsdag in actie. Hollande: "Ik heb aan de minister van Defensie gevraagd om vanaf morgen verkenningsvluchten uit te voeren boven Syrië. Die stellen ons in staat om mogelijke acties tegen IS in kaart te brengen, terwijl we onze slagvaardigheid en besluitvaardigheid behouden." [2] 
    • In een poging om van het XL-park een florerend bedrijventerrein te maken wordt momenteel door de provincie Overijssel en de aangesloten gemeenten (Enschede, Hengelo, Almelo en Borne) gekeken naar mogelijkheden om de slagvaardigheid en acquisitie van het XL-park, aan de A35, te verbeteren. Op die manier moeten nieuwe grote bedrijven worden binnengehaald. [3] 
    • Overigens geeft ProRail-topman Pier Eringa in het voorwoord van het jaarverslag ruiterlijk toe dat er dingen beter kunnen. "2016 staat voor ons vooral in het teken van beter en meer treinvervoer, een meer realistische planning, minder bureaucratie en meer slagvaardigheid in het beheer van het spoor." [4]