slagpin en slagveer
  • slag·pin
enkelvoud meervoud
naamwoord slagpin slagpinnen
verkleinwoord

de slagpinv / m

  1. een onderdeel van een vuurwapen dat bij het afvuren het slaghoedje van de gekamerde patroon indeukt en zo zorgt dat slaghoedje wordt ontstoken
    • Je haalt de trekker over, het plaatje dat ermee verbonden is komt omhoog, waardoor de trekkerstang uit de haan schiet, de slagveer zich ontspant en zo de haan naar voren drukt, die vervolgens op de slagpin slaat; de slagpin slaat weer op het slaghoedje op de onderkant van de patroon, daardoor ontbrandt het ontstekingsmiddel, de ontstane vonken komen door een buisje in de kruitruimte terecht, door de druk van de explosie begint de kogel zijn ballistische baan en schiet door de loop. [2] 
    • Ruben van slagerij Gaston Vande Walle, die naast de winkel in Kluisbergen ook een kleine slachterij uitbaat, wijst wel op de verhoogde stress. ‘Zeker als het lang duurt eer een dier volledig dood ligt. Hoe langer die strijd duurt, hoe meer hormonen en melkzuur vrijkomen, wat het vlees stram maakt. En in veel gevallen duurt een onverdoofde slachting effectief langer dan een dier met een slagpin schieten.’ [3] 
94 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bok, Pauline de
    De Jaagster [2014] ISBN 978-90-254-4091-6 pagina 180
  3. de Standaard 07 SEPTEMBER 2016 Maarten Goethals
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be