pin
- pin
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘houten nagel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1285 [1]
- [1] [2] [3]
- [2] afkorting van persoonlijk identificatienummer
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | pin | pinnen |
verkleinwoord | pinnetje | pinnetjes |
2-3 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | pin | pins |
verkleinwoord | pinnetje | pinnetjes |
- Het woord pin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "pin" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "pin" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ pin op website: Etymologiebank.nl
- ↑ pin op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
pin
- (techniek) pin [1], stift [1]
- broche, speld
- (scheepvaart) korvijnagel
- (scheepvaart) roeipen
- (schaak) penning
- (spel) kegel [2]
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to pin |
he/she/it | pins |
verleden tijd | pinned |
voltooid deelwoord |
pinned |
onvoltooid deelwoord |
pinning |
gebiedende wijs | pin |
pin
- overgankelijk bevestigen [2], vastmaken, vastzetten
- overgankelijk vastklemmen
- overgankelijk doorboren
- overgankelijk opsluiten
pin m
- (plantkunde) den; pijn [B], pijnboom
- (spreektaal) lekker ding, stuk
- «Vise le pin qui rapplique avec son beau petit cul moulé dans son jean!»
- Kijk dat stuk eens dat daar aankomt met dat mooie strakke kontje in haar spijkerbroek! [1]
- «Vise le pin qui rapplique avec son beau petit cul moulé dans son jean!»
- [2] pain