Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • fi·nan·ci·eel
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen financieel financiëler financieelst
verbogen financiële financiëlere financieelste
partitief financieels financiëlers -

Bijvoeglijk naamwoord

financieel

  1. met betrekking tot geld, geldelijk
     Het inspectierapport, dat onder meer concludeert dat er sprake is van financieel wanbeheer op de school, vormt de belangrijkste onderbouwing voor Slobs vordering dat het bestuur moet opstappen.[2]
     Meneer Wang heeft nadrukkelijk verklaard dat het in zijn intenties ligt het hotel in zijn oude luister te herstellen, waarbij de financiële armslag waarover hij naar het zich laat aanzien beschikt zeer zeker van pas zal komen.[3]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. financieel op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron
    Tjerk Gaulthérie van Weezel en Rik Kuiper
    “Gerechtshof brandt vingers niet aan inspectierapport over Haga Lyceum” (24 december 2019), de Volkskrant
  3. “Grand Hotel Europa” (2018), De Arbeiderspers  , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 16
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be