(klemtoonhomogram)

  • door·bo·ren
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorboren
doorboorde
doorboord
zwak -d volledig

doorbóren

  1. overgankelijk een scherp voorwerp geheel door iets heen steken.
    • De lans doorboorde hem en hij sneuvelde. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorboren
boorde door
doorgeboord
zwak -d volledig

dóórboren

  1. inergatief het boren voortzetten.
    • Ze zijn boven bezig met verbouwen en ze boren maar door; ik word er horendol van! 
  2. overgankelijk boren tot men de andere zijde bereikt heeft.
    • Spotgaten worden normaal niet volledig doorgeboord. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be