(klemtoonhomogram)

  • door·ste·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorsteken
stak door
doorgestoken
klasse 4 volledig [A]

[A] dóórsteken

  1. ergatief afsnijden, een kortere weg nemen door ergens dwars doorheen te gaan.
     Als ik rechtdoor zou lopen, zou de straat veranderen in de Salizada San Pantalon. Vlak voor het einde zou ik rechts moeten doorsteken naar Campiello Mosca om via twee bruggen vlak na elkaar te landen in de Calle de la Chiesa.[4]
  2. compenseren van drift of verzet, bijvoorbeeld door bij het oversteken van stromend water schuin tegen de stroming in te varen.
  3. overgankelijk in / door een opening heen doen.
  4. overgankelijk met een lang voorwerp door een buis gaan met als doel deze open te maken, te ontstoppen.
  5. overgankelijk met een stekende beweging een gat maken.
  • de dijk doorsteken
een gat in de dijk maken

[A] de dóórstekenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord doorsteek
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorsteken
doorstak
doorstoken
klasse 4 volledig [B]

[B] doorstéken

  1. overgankelijk geheel doorboren met een scherp hulpmiddel.
    • In het gevecht werd hij doorstoken met een lans.