(klemtoonhomogram)

  • door·sto·ken
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
doorstoken
stookte door
doorgestookt
zwak -t volledig [A]

[A] dóórstoken

  1. inergatief voortgaan met stoken
    • De kogels vlogen om zijn oren, maar hij stookte onverstoorbaar door. 
     Het ene dak warmt meer op in de zon dan het andere en dat effect is nog uren merkbaar. Maar ga je pas aan het eind van de nacht foto’s maken dan krijg je weer te maken met het probleem dat sommige mensen de hele nacht doorstoken en anderen niet.[2]
vervoeging van: doorsteken…
geen verbogen vorm

[B] doorstóken

  1. voltooid deelwoord van doorsteken
     Bekend is de scène waarin hij de rol speelt van de dode Marat, in een wastobbe, doorstoken met een mes.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Karel Knip
    “Nagloeien en stollen” (19 april 2008) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Hans van der Ploeg
    “Kon ik die man maar wurgen” (13 oktober 2006) op nrc.nl