• door·boor·de
vervoeging van
doorboren

doorboorde

  1. enkelvoud verleden tijd van doorboren
    • Ik doorboorde. 
    • Jij doorboorde. 
    • Hij, zij, het doorboorde. 
  2. verbogen vorm van doorboord, voltooid deelwoord van doorboren
vervoeging van
doorboren

doorboorde

  1. (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van doorboren
    • ... dat ik doorboorde. 
    • ... dat jij doorboorde. 
    • ... dat hij, zij, het doorboorde.