Nederlands

 
kabouters met pinnenmuts
Uitspraak
Woordafbreking
  • pin·nen·muts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord pinnenmuts pinnenmutsen
verkleinwoord pinnenmutsje pinnenmutsjes

Zelfstandig naamwoord

pinnenmuts v/m [1]

  1. (hoofddeksel) puntvormige slaapmuts
     Een ongewoon bouwperceel en strenge bouwvoorschriften inspireerden architect Pieter Vanreusel om een aparte woning te creëren. Van ‘pinnenmuts’ tot ‘kapelleke’, de woning van Bert en Ineke werd meteen een landmark in de omgeving.[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “BINNENKIJKEN. De pinnenmuts van het Pajottenland” (22/11/2014), De Standaard