vastmaken
- vast·ma·ken
- samenstelling van vast en maken
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
vastmaken /ˈvɑstˌmakə(n)/ |
maakte vast /ˌmaktə ˈvɑst/ |
vastgemaakt /ˈvɑstxəˌmakt/ |
zwak -t | volledig |
vastmaken
- overgankelijk ervoor zorgen dat iets vastzit aan iets anders
- Als je je fiets niet vastmaakt, dan wordt hij misschien gestolen.
1. ervoor zorgen dat iets vastzit aan iets anders
- Het woord vastmaken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vastmaken" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be