• pen·ning
enkelvoud meervoud
naamwoord penning penningen
verkleinwoord penninkje
penningske
penninkjes
penningskes

[A] de penningm

  1. (numismatiek) koperen munt van lage waarde
    • Beschaamd, verlegen, ’t hoofd gebogen
      Voor Hem, die al haar nooden wist,
      Wierp ze alles, wat haar restte in ’t leven,
      - Verzuchtende of zij meer kon geven!
      Haar penningske in Zijn offerkist.[4]
       
  2. (numismatiek) herdenkingsmunt die niet in omloop gebracht wordt
    • Er werd ter gelegenheid daarvan een prachtige penning geslagen. 
enkelvoud meervoud
naamwoord penning penningen
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als vrouwelijk zelfstandig naamwoord.

[B] de penningv

  1. (schaak) situatie op het bord waarbij drie stukken waarvan er twee dezelfde kleur hebben zich op een lijn bevinden en het middelste stuk niet verplaatsbaar is, omdat het andere stuk van dezelfde kleur dan zou worden aangevallen door het vijandige stuk
    • Inderdaad bleek hij na dameruil een stuk te winnen door een penning.[5] 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[6]


penning

  1. accusatief onbepaald mannelijk enkelvoud van penningr