coin
enkelvoud | meervoud |
---|---|
coin | coins |
coin
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to coin |
he/she/it | coins |
verleden tijd | coined |
voltooid deelwoord |
coined |
onvoltooid deelwoord |
coining |
gebiedende wijs | coin |
coin
- onovergankelijk, overgankelijk (numismatiek) munten [1], het slaan van geldstukken
- overgankelijk munten [2], het introduceren van een woord, een nieuwtje etc.
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
coin | le coin | coins | les coins |
coin m
- hoek, uithoek: bijv. van kamer, huizenblok, voetbalveld, wereld etc.
- richting, streek: bijv. waaruit de wind waait
- (wiskunde): hoek, tussen lijnen en vlakken
- (techniek): wig, gereedschap om te kloven
- (numismatiek): stempel, om munten/penningen te slaan
- (handel): ijkmerk, waarmerk, op gewichten, goud, zilver etc.