nord
- nord
- Afkomstig van het Oudnoorse woord norðr.
Naar frequentie |
---|
nord
- nord for
noordelijk van, ten noorden van
- «Byen ligger nord for søen.»
- De stad ligt ten noorden van het meer.
- «Byen ligger nord for søen.»
- nord in: Det Danske Sprog- og LitteraturselskabDen Dankse Ordbog op website:ordnet.dk
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
nord | le nord | – | – |
nord m
- nord
- Afkomstig van het Oudnoorse woord norðr.
Naar frequentie | 1433 |
---|
nord
- nord for
noordelijk van, ten noorden van
- «Byen ligger nord for sjøen.»
- De stad ligt ten noorden van het meer.
- «Byen ligger nord for sjøen.»
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | nord | norden | - | - |
genitief | nords | nordens | - | - |
- (aardrijkskunde) noord, noorden
- (politiek) de noordelijke hemisfeer
- (bridge) de positie van een speler bij bridge
- nord
- Afkomstig van het Oudnoorse woord norðr.
nord
- nord for
noordelijk van, ten noorden van
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | nord | norden | - | - |
- (aardrijkskunde) noord, noorden
- (politiek) de noordelijke hemisfeer
- (bridge) de positie van een speler bij bridge