noordelijk
- Geluid: noordelijk (hulp, bestand)
- noor·de·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | noordelijk | noordelijker | noordelijkst |
verbogen | noordelijke | noordelijkere | noordelijkste |
partitief | noordelijks | noordelijkers | - |
noordelijk
- wat betreft het noorden, in het noorden gelegen
- De noordelijkste staat van de Verenigde Staten is Alaska.
- ▸ Ik kon me nauwelijks voorstellen dat het landschap nog mooier kon worden, maar hoe noordelijker ik kwam hoe indrukwekkender de uitzichten werden.[2]
- ▸ Ik daalde af naar het laatste dal, liep een drassig bos in en bereikte na bijna zes maanden eindelijk de grenspalen, de noordelijke Terminus genoemd, op de grens met Canada.[2]
vervoeging van |
---|
noordelijken |
noordelijk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van noordelijken
- Ik noordelijk.
- gebiedende wijs van noordelijken
- Noordelijk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van noordelijken
- Noordelijk je?
- Het woord noordelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "noordelijk" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ etymologiebank.nl
- ↑ 2,0 2,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be