zuidelijk
- zui·de·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | zuidelijk | zuidelijker | zuidelijkst |
verbogen | zuidelijke | zuidelijkere | zuidelijkste |
partitief | zuidelijks | zuidelijkers | - |
zuidelijk
- wat betreft het zuiden, in het zuiden gelegen
- Bonaire is nu de zuidelijkste gemeente van Nederland.
- ▸ De brandweer in Frankrijk heeft zaterdag een zeer grote bosbrand in de zuidelijke streek de Cevennen onder controle gebracht. Het vuur verspreidt zich niet meer, maar beslaat nog wel een gebied van 650 hectare.[2]
vervoeging van |
---|
zuidelijken |
zuidelijk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuidelijken
- Ik zuidelijk.
- gebiedende wijs van zuidelijken
- Zuidelijk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuidelijken
- Zuidelijk je?
- Het woord zuidelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zuidelijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ zuidelijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Zeer grote bosbrand in Frankrijk onder controle, 650 hectare nog in brand” (09 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be