• zui·de·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen zuidelijk zuidelijker zuidelijkst
verbogen zuidelijke zuidelijkere zuidelijkste
partitief zuidelijks zuidelijkers -

zuidelijk

  1. wat betreft het zuiden, in het zuiden gelegen
    • Bonaire is nu de zuidelijkste gemeente van Nederland. 
     De brandweer in Frankrijk heeft zaterdag een zeer grote bosbrand in de zuidelijke streek de Cevennen onder controle gebracht. Het vuur verspreidt zich niet meer, maar beslaat nog wel een gebied van 650 hectare.[2]
vervoeging van
zuidelijken

zuidelijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuidelijken
    • Ik zuidelijk. 
  2. gebiedende wijs van zuidelijken
    • Zuidelijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zuidelijken
    • Zuidelijk je? 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]
  1. zuidelijk op website: Etymologiebank.nl
  2.   Weblink bron “Zeer grote bosbrand in Frankrijk onder controle, 650 hectare nog in brand” (09 juli 2022), NU.nl
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be