• wes·te·lijk
  • afgeleid van west met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e-
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen westelijk westelijker westelijkst
verbogen westelijke westelijkere westelijkste
partitief westelijks westelijkers -

westelijk

  1. (windstreek) aan de kant van het westen
vervoeging van
westelijken

westelijk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van westelijken
    • Ik westelijk. 
  2. gebiedende wijs van westelijken
    • Westelijk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van westelijken
    • Westelijk je? 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be