westelijk
- wes·te·lijk
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | westelijk | westelijker | westelijkst |
verbogen | westelijke | westelijkere | westelijkste |
partitief | westelijks | westelijkers | - |
westelijk
- (windstreek) aan de kant van het westen
- noordnoordwestelijk, noordwestelijk, westnoordwestelijk, westzuidwestelijk, zuidwestelijk, zuidzuidwestelijk
1.
vervoeging van |
---|
westelijken |
westelijk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van westelijken
- Ik westelijk.
- gebiedende wijs van westelijken
- Westelijk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van westelijken
- Westelijk je?
- Het woord westelijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "westelijk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be