• zui·de·lij·ken
enkelvoud meervoud
naamwoord - zuidelijken
verkleinwoord - -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als zelfstandig naamwoord

de zuidelijkenmv

  1. (geschiedenis) degenen die afkomstig waren uit de slavenhoudende staten, vooral degenen die het streven tot afscheiding van de VS steunden
    • In de Amerikaanse burgeroorlog werden de zuidelijken uiteindelijk tot overgave gedwongen. 
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
zuidelijken
zuidelijkte
gezuidelijkt
zwak -t volledig

zuidelijken

  1. (scheepvaart) (van wind) door draaien meer uit het zuiden gaan waaien