• noor·den
  • In de betekenis van ‘recht tegenover het zuiden’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord noorden
verkleinwoord

het noordeno

  1. (windstreek) een van de windstreek, die op landkaarten overeenkomt met de bovenkant
     Het leven was heerlijk overzichtelijk, ik wist precies wat ik elke dag moest doen: opstaan, eten en de trail naar het noorden volgen.[2]
  2. gebied dat aan de noordkant van iets ligt
     Gedurende het dappere maar zinloze verzet brachten ze drie Duitse kruisers en meerdere torpedojagers tot zinken, vooral in het noorden leden de Duitsers zware verliezen.[3]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]
  1. "noorden" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044628142
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


noorden

  1. (windstreek) noorden; een van de windstreken, die op landkaarten overeenkomt met de bovenkant


noorden

  1. (windstreek) noorden; een van de windstreken, die op landkaarten overeenkomt met de bovenkant


noorden

  1. (windstreek) noorden; een van de windstreken, die op landkaarten overeenkomt met de bovenkant